In een vorig leven heb ik eens meegespeeld in een toneelstuk. Niet in zo’n voorstellingetje dat ineengebokst wordt voor het schoolfeest, maar een echt gemeend stuk, een volkse opvoering waarbij gelachen mocht worden.
Vroeger jaren had ons dorp een nogal populair amateurtoneelgezelschap. Dat was een allegaartje van een bende kameraden die zich in alle ernst te pletter amuseerde op het podium. Naarmate de jaren verstreken ontgroeiden de spelers hun puberteit en adolescentie en werden het volwassenen, hadden een lief, gingen trouwen en kindjes krijgen, allez, de hele reutemeteut, je kent dat wel. De prioriteiten lagen anders en stilaan begon het toneelgezelschap uit te dunnen. Na een tijd serieus op zijne retour te zijn geweest werd de vereniging uiteindelijk opgedoekt.
Het toneel lag al jaren stil toen vriendin M met het lumineuse idee kwam aanzetten om de boel nog eens in gang te trekken . Zij zou een plezant stuk zoeken en het zelf regisseren.
We kwamen in die tijd ieder weekend met de hele vriendenkring samen in ons stamcafé, thé place to be in het dorp voor al wie graag plezier maakte. Ook M was daar kind aan huis.
Met de plannen in haar hoofd begon ze hier en daar te polsen of er tussen de bende misschien eventueel vrijwilligers te vinden zouden zijn die mee wilden gaan in haar wilde plannen.
Ik, zo zot als een draaideur toen nog, wou dat wel eens meemaken en gaf me op voor een rol. Toneeltje spelen, ik kan dat, ik durf dat. We konden er nog een aantal overhalen en vrij vlug vormde er zich een kleine groep vrijwilligers, net genoeg om alle rollen te vervullen.
Het stuk dat M had gekozen was een komedie en heette “Blootvoets in het park”, gebaseerd op een film uit de jaren ’60 met de verdacht treffende titel “Barefoot in the park”.
De lezingen waren hilarisch! Niet de teksten op zich maar de manier waarop we die teksten lazen en de debiele onnozelheid die we constant verkochten. Ik heb in heel mijn leven nooit zo wreed gelachen als tijdens die leessessies.
Tijdens 1 van de vele lezingen was ik voor de fun eens wat regeltjes luidop beginnen lezen in een soort westvlaams dialect. Dat had ik beter niet gedaan. De hele groep vond dat goed klinken en er werd unaniem beslist dat ik in dat taaltje moest verderdoen, dat dat wel paste in het geheel.
Dat trok mijns inziens op geen bal en het paste langs geen kanten in dat stuk, maar ja, ik had wat dat betrof niks in de pap te brokken.
Zo’n lezingen scheppen een band, we werden al gauw een hechte groep, we hingen aaneen gelijk vliegen op een sliert siroop.
Pas op, er was ook wel ernst mee gemoeid, maar echt pure ernst kreeg M van ons toch niet gedaan. Ocharme toch, dat mens heeft afgezien met ons.
Ik speelde de moeder van de hoofdrolspeelster; een ouwe zeur met grijze krullen die na veel vijven en zessen verliefd werd op de bovenbuur, met alle gevolgen vandien.
Nu zou ik er geen werk meer mee hebben om eruit te zien als een ouwe zeur maar destijds was ik nog jong en mooi en moest ik een hele metamorfose ondergaan om op een oud wijf mensje te lijken. Een creatieve kapper uit het dorp (ik woon daar nu pal tegen, ja, ’t is die kapper, ja) leefde zich uit met mijn mooie rode lokken en mijn facial gevoelig velleken dat het niet schoon meer was. Hij rolde krulspelden in mijn reeds grijs gespoten haar, zette mij een tijdlang onder zo’n degoutante ufo wat ze in het vakjargon der kappers een droogkap plegen te noemen, grimeerde diepe rimpels in mijn huid en dikke wratten op mijn neus en lachte zichzelf een breuk.
Het was wel heel erg goed gedaan, dat moet ik hem nageven.
De voorverkoop van de entreekaartjes liep geweldig vlot. Veel vlotter dan we hadden gedacht.
Er zou veel volk naar komen kijken.
Aaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaarrrrgggghhhh!!!!! Volk?! Echt volk?! Echte mensen?! Mensen die ik ken?!
(merk de paniektoestand waarin ik stilaan begon te verkeren)
De zaal liep vol. Helemaal. Mijn medespelers gluurden even tussen de coulissengordijnen, terwijl ik me als een bezetene concentreerde op het onder controle houden van mijn zenuwen.
Zo zenuwachtig en gestresst was ik nog nooit en ben ik ook nooit meer geweest sindsdien. Mocht ik geen gène gehad hebben ik had ter plaatse in mijn broek gedingest. Zo nerveus, mensen toch! De bibber op mijn lijf was amper uit te houden, mijn hart sloeg aan een tempo dat echt niet gezond kan zijn geweest.
Ik schreeuwde naar M: “Ik stop ermee, ik kan het niet, ik durf niet. Hier M, doe mijn kleren aan en speelt gij mijn rol, gij kent ze ook vanbuiten, toe M, neem over, ik ga sterven, echt!
Was me dat een confrontatie met mezelf!
Ik bedacht op dat eigenste ogenblik zoiets in de lijn van : gij, met uw anders zo groot bakkes die zo graag de dappere zelfverzekerde uithangt, zie nu eens hoe je erbij loopt. Gij schrikschijter gij! Boeoe! Awoert! Chicken!
But…..the show must go on.
Ik kroop op het podium, invallend na het koppel hoofdrolspelers die hun eerste tekstregels al achter de rug hadden. Met een tikker die al dat volk vast heeft zien slaan doorheen mijn kleren begon ik in dat semi-westvlaamse taaltje mijn rol te spelen. Eens ik “meespeelde” met de anderen werd ik rustig en lukte het om me met volle overgave in het stuk te werpen.
Tot ik ergens halverwege mijn tekst kwijt was.
Er was geen orenspitsen aan, ik hoorde de souffleur niet. Mijn tegenspeelster, met wie ik de dialoog net nog aan het voeren was, trachtte de situatie op te vangen door met een lichte grijns te zeggen: ”Wel moeder, moest jij niets zeggen?” waarop ik nog sneller dan een TGV met turbo-injectie replikeerde: “Jazeker, ik heb iets te zeggen…straks…ik moet even weg…naar buiten…heel even”. Ik stapte het trapje af, verdween in de coulissen, trok het script uit de handen van de souffleur, las vlug-vlug de lijn waar ik over was gestruikeld en stond in een mum van tijd terug op het podium. Ik vatte de dialoog terug aan, alsof er niks was gebeurd. (*)
Verder ging alles voortreffelijk.
Het publiek had genoten en bij navraag aan vrienden bleek dat niemand mijn blunder had gemerkt, er was hen totaal niks raars opgevallen. Pfieuw!
Ik ooit nog eens een rol aanvaarden voor een toneelstuk? Never again, ik zweer het je!