Vorige zomer zijn we gaan kamperen in Laugharne South-Wales, in de krokusvakantie eerder dit jaar verbleven we een week in het Franse Pont-St-Esprit in d’Ardeche en de eerste week van juli trakteerden we onszelf op een weekje in het Duitse Sauerland.
Een mens zou zo nog verslaafd geraken aan het verkennen van Het Grote Buitenland.
Vandaag heb ik urenlang op het wereldwijdeweb rondgehangen, voor de lol gewoon wat zoekend naar ideale reisbestemmingen die ik dan -ook voor de lol- op mijn To-Visit lijstje pleurde, inclusief uitleg en foto’s.
Ik ben zowaar in vakantiestemming en ik moet verdomme morgen gaan werken!
Afijn, de lijst is lang. Heel lang. Ik zou graag morgen op pensioen gaan. En een dik vet ministerpensioen of jaarlijks een koningsdotatie trekken. Dan zou ik overmorgen vertrekken en op mijn gemak mijn lijstje afwerken. Misschien rijg ik alle bestemmingen wel aan elkaar. Dan ben ik terug over een jaar of 10. Op mijn 53ste. Uhm.
Ik droom te veel, vrees ik.
Je zou het misschien niet direct zeggen maar ik ben eigenlijk geen echte avontuurlijke reiziger. Een echte maakt lange reizen naar hele verre landen. I do not. Voor mij moet een weekje volstaan. Van moetens. Ik zou liever eens voor drie of vier of vijf weken ergens gaan rondtrekken, het mag zelfs nog langer zijn, ware het niet dat dat onmogelijk is wegens het ellendige feit dat ik godverdomme maar 16 dagen congé heb in een jaar. Ik mag de rest van het jaar mijn kas afdraaien in ruil voor 1/3de van het maandloon waar ik eigenlijk, net als u en u trouwens, recht op heb. Aaarrggghh! Ik word hier precies een beetje depressief. Ach ja, we zullen er ons moeten bij neerleggen; het is duidelijk dat ik mijn lijstje pas afgewerkt zie tegen de bezadigde leeftijd van 108. Die ik niet zal halen.
Ik ben een realist, ik.
Omdat het niet anders kan houd ik het dus bij kleine reisjes van een of maximum 2 weken. Die mogen in ieder geval ver weg zijn maar ik houd het bij voorkeur toch bij landen waar het comfortabel westers aanvoelt. Daarmee bedoel ik dat er enorm veel landen zijn waar ik met geen stokken naartoe te krijgen ben, al zou het me gratis aangeboden worden en krijg ik er nog een grote hoop geld bovenop. Zo die Islamitische, Arabische, Aziatische, Noord-Afrikaanse en soortgelijke landen kunnen me echt niet boeien. Op TV wel, heel erg. In documentaires. Verder voel ik werkelijk geen enkele behoefte om zelf in die landen te gaan rondhangen.
Ik ben al eens over mijn/die grenzen geweest, vandaar dat ik weet dat niet-westerse landen me niet liggen. Neem nu Turkije: been there twice, done that twice, hated it twice. Die mannen springen als strontvliegen op elke toerist die ze tegenkomen, en als je dan nog eens roodharig bent met een melkfleswitte huid, dan ben je al helemaal een rariteit die ze met hun vuile fikken denken te mogen betasten. De-gou-tant. Of Hong-Kong: daar verbleef ik ooit per toeval 2 weken, ergens in de beginjaren ’90, en daar was het overbevolkt plakkerig chaotisch druk snikheet en kleverig . En het stonk daar overal. Me do not like. Verwondert het u dat _ik zeg maar iets_ Thailand, Saoudi Arabië en Indië niet op mijn to-visit lijstje staan?
Ik denk dat het mij in die landen op té veel vlakken té anders is dan mijn eigen vertrouwde cultuur. Ik doe niet graag aan cultuurchocks, vermoed ik. Houdt dat steek?
Dit alles brengt me naadloos naar de periode van 12 tot 16 augustus jongstleden, tot op de plaats van ons jaarlijks kampweekend in Dardennen alwaar menig fotootje werd gekiekt ter bewijslegging.
Als dat geen subtiele overgang is!













Grotere foto’s? Click on it.