Picture this: je bent op citytrip in Londen. De eerste nacht, zo rond een uur of middernacht, lig je helemaal zen te wezen in een zalige boxspring, lekker ingeduffeld in satijnen hotellakens, doodop van de ganse dag aan sightseeing te doen.
Ineens schiet je wakker van een geluid dat je niet meteen aan een hotelkamer linkt, laat staan dat je het er verwacht. Je denkt dat je middenin een knoert van een nachtmerrie zit, als blijkt dat een oorverdovend keihard snijdend en vooral irritant alarm zich werkelijk en echt door je kamer boort.
Je ziet je reisgezel in paniek het bed uitspringen, roepend: BRAAAAND, WE MOETEN HIER BUITEN! KOM! RAP, RAP!
Om 3 uur ’s nachts heb ik doorgaans geen zin om al op te staan, dus ik blijf liggen. Mijn roommate wordt daar een beetje krekelig van. “Hoe kunt gij zo rustig blijven als ons hotel in brand staat!?” Ja, sorry, ik ben nog niet goed wakker. En ’t nog donker buiten.
Lichtjes geïrriteerd duikt ze haar kleren in en maant me op relatief dwingende wijze aan om hetzelfde te doen. “Dramaqueen!”, denk ik bij mezelf… “een beetje alarm en ’t kot is hier te klein of wa. Da’s ergens een kleine die in zijn kamer zit te paffen, er is vast niks aan de hand…”, probeer ik haar te sussen.
Als mijn kamergenote de kamerdeur opentrekt blijkt er een algemene onrustige sfeer in de gang te heersen. Moeders met baby’s in maxi-cosy’s, vaders met bleitende kinderen aan de hand, oudjes in kamerjas en op hun sletsen, een bende jonge gasten die er _nog halfzat_ wat ambiance proberen in te krijgen… allemaal strompelen ze lagne brede gang door, richting trappenhuis.
Een dikke 10 minuten later begint dat alarm echt wel serieus op mijn systeem te werken. Verder slapen zit er blijkbaar niet meer in. Ik rol me uit bed, trek mijn windjack over mijn slaapshirt, grijp mijn sigaretten en mijn sandalen en loop mee met de stroom, de gang uit, de trappen af, naar de receptiehal, alwaar we allen vriendelijk worden verzocht om ons rustig naar buiten te begeven.
Heel bijzonder, zo al dat volk op de been, in drommen bij elkaar, om 3 uur ’s nachts.
‘Nice scenery, init?’ vraag ik kluchtig aan een kerel die in z’n bloot bovenlijf staat te verkleumen. Veel bijval heeft mijn opmerking niet. No sense of humor what so ever, die gast.
Het gebeurt al eens vaker dat ik stoïcijns blijf wanneer anderen in paniek slaan bij negatieve of uitzinnig enthousiast beginnen doen bij positieve situaties. Waar die kille reactie bij mij vandaan komt weet ik niet, ik weet alleen dat ik niet rap uit mijn lood te slaan ben in tijden van crisis. Of dat goed is weet ik ook al niet _ik weet niet veel_ maar ik ga er graag vanuit dat er altijd minstens 1 iemand rustig moet blijven en that might as well be me.
Zou ik getuige zijn van een ware vuurzee? Zou ik machteloos moeten toekijken hoe onze accommodatie in lichterlaaie staat? Dat zou deze volksverhuis in ieder geval verantwoorden. Eilaas, dat blijkt iets teveel spectakel voor 1 nacht. Er is helemaal niets te zien. Geen uitslaande brand, geen torenhoge vlammen, niks. Zelfs geen waakvlammetje. Het enige vuur dat ik zie komt uit mijn aansteker als ik een sigaret opsteek.
Terwijl de rest van de hotelgasten zich door de draaideur van het onthaal naar buiten blijft wringen, horen we de sirenes van de British Fire Brigade door the streets of London loeien. Een eeuwenoud cliché wil ons doen geloven dat brandweermannen knappe en stoere binken zijn. Niet echt per maleur ben ik van het type dat pas gelooft wat men beweert als ze het met mijn eigen ogen heeft gezien. Om dit cliché voor eens en voor altijd te ontkrachten dan wel te bevestigen wurm ik me door de massa om van op de eerste rij te aanschouwen hoe een vijftal mannen in uniform uit de pompier springen, de brandslangen van de haspels rollen om ze vervolgens over hun schouder te hijsen waarna ze gezwind het gebouw betreden om de brand te blussen en de gemoederen te sussen.
Ze zijn knap, het cliché klopt. Miauwkes.
Er wordt vlotjes heen en weer gelopen, er komt een stroom aan heerlijk klinkende Britse accenten uit de walkie-talkies, firefighters lopen trappen op en trappen af, op zoek naar vuur en slachtoffers.
Na een uurtje zien we hen met een brede smile op hun gezicht terugkeren van hun hachelijke onderneming.
Bleek dat een zatte nonkel sosissen had zitten bakken op zijn kamer. Echt waar en niet gezeverd.